Nu in de regio: Gierzwaluw
Gierzwaluwen zie je meestal vliegend, met van die lange sikkelvormige vleugels, waaraan je het silhouet dadelijk kunt herkennen. De Gierzwaluw brengt het grootse deel van zijn leven in de lucht door en slaapt daar zelfs al zwevend. Je ziet hem vaak boven steden, in groepjes jagend op vliegende insecten. De Gierzwaluw broedt bij ons in gebouwen en is optimaal aangepast aan de verstedelijking van ons werelddeel. Als men er maar voor zorgt dat de nestplaatsen niet verloren gaan, wordt men jaarlijks, elk voorjaar opnieuw beloond met de terugkeer van deze vogels, die wel twintig jaar oud kunnen worden. Gierzwaluwen lijken op zwaluwen, zowel uiterlijk als door hun gedrag, maar het zijn geen zangvogels en ze zijn dus niet nauw verwant met de zwaluwen. Ze vormen een eigen orde Apodiformis (van apodos, “pootloos”, wat verwijst naar hun korte pootjes). In Zuid-Europa leven nog twee andere soorten: de Alpengierzwaluw (Apus melba) en de Vale gierzwaluw (Apus pallidus). De eerste is af en toe als dwaalgast in ons land te zien. De Gierzwaluw is een trekvogel, die alleen naar Europa komt om er te broeden. De eerste groepjes komen vaak al eind april ons land binnen, de hoofdmacht arriveert in mei. Het is moeilijk om een betrouwbare schatting van de populatie te maken, maar het lijkt aannemelijk dat het gaat 40.000-60.000 broedparen. Na afloop van de broedtijd, vanaf eind juli, trekken de gierzwaluwen geleidelijk weg uit ons land; ze brengen de winter in het warme Afrika door bezuiden de evenaar. Huis- of boerenzwaluwen zie je in de herfst vaak bij honderden op kabels langs de diverse wegen zitten. Van gierzwaluwen zie je dat nooit; die bereiden zich anders op de herfsttrek voor. Gierzwaluwen zijn overal in West-Europa beschermd en nergens erg zeldzaam. Wel komen er tijdens de trek af en toe grote aantallen vogels om als gevolg van slecht weer of voedselgebrek.
Gierzwaluwen hebben een sierlijk gevormd lichaam met een geheel zwart verenkleed, afgezien van de witachtige kin. In de kleine kop staan twee zwarte oogjes; de snavel is plat en puntig geschikt om insecten te vangen. De staart is vrij kort en duidelijk gevorkt. Van de pootjes zie je niet veel; die zijn klein en zwart. De dieren maken er ook weinig gebruik van, omdat ze meestal op de wiek zijn. Daarbij houden ze hun vleugels altijd wijd gestrekt, zodat je ze vanaf de grond heel scherp als sikkeltjes kunt onderscheiden. Dat maakt de herkenning van deze vogels vrij eenvoudig. Gierzwaluwen hebben met de zwaluwen gemeen dat het insecteneters zijn, die al vliegend in een groepje jagen en hun prooi behendig achtervolgen. Tot hun prooien behoren kevers, vliegen, zweefvliegen en vlinders. Daarbij vliegen ze meestal veel hoger dan zwaluwen, al komen ze bij naderende regen wel vaker dichter bij de grond, omdat vliegende insecten bij zulk weer ook omlaag komen. Gierzwaluwen brengen veel meer tijd in de lucht door dan zwaluwen, want ze slapen zelfs in de lucht en voeren daar ook de paring uit! Dat slaap- en vlieggedrag van de Gierzwaluw is wetenschappelijk nader onderzocht. Terwijl een deel van de hersenen in rust verkeert, blijven andere hersendelen actief en houden zo de motorische functies in stand die vereist zijn voor een veilige vlucht. Hun nest bouwen ze in een nis of op een richel, dikwijls onder een daklijst van een gebouw, soms in een muurgat. De dieren grissen al vliegend vezels, veertjes en andere materialen op en stofferen daarmee hun nest. De hele constructie wordt met speeksel verlijmd. Het vrouwtje legt twee tot vier eieren, die beurtelings door haar en door het mannetje worden bebroed. Ze komen na ongeveer drie weken uit; de nestjongen worden door beide ouders een flink aantal weken gevoerd met insecten. Gierzwaluwen zijn pas op hun vierde jaar geslachtsrijp.
Dick Slaa