Nu in de regio- Bonte spechten
Van alle vogels zijn de spechten het sterkst aangepast aan het leven in bomen. Ze brengen hun hele leven in het bos door. Het zijn standvogels die zeer gehecht zijn aan hun biotoop. Ze richten in het bos nauwelijks schade aan, want ze laten gezonde bomen met rust. Daarentegen zijn ze zelf erg gevoelig voor ingrijpende veranderingen die het moderne bosbeheer met zich meebrengt. Naast de Groene Specht en de Zwarte Specht kent ons land 3 bonte spechten met alle kenmerken van echte klimvogels. Typerend zijn hun poten met twee tenen die naar voren en twee tenen die naar achteren gericht zijn. Daarmee kunnen ze op boomstammen klimmen maar ook takjes en twijgen omklemmen. Met hun beitelvormige snavel kunnen ze in zacht hout een nestholte uithakken en ook gaten maken in stammen van oude, zieke bomen om hout etende insectenlarven te zoeken. Die trekken ze dan met hun lange, kleverige, van weerhaakjes voorziene tong uit hun gangetjes. De lange stijve staart dient bij het klimmen als steun. In het vroege voorjaar (februari-april) zijn de bonte spechten erg actief door hun roep en door luid te roffelen op dode takken of stammen om zo hun territorium te markeren. In onze regio zijn ze nu vooral te zien en te horen op de Slabroekse/ Udense hei en in het Herperduin. Ook in de bossen van de landgoederen van kasteel Maurick (Vught) en de Wamberg (Berlicum) zijn alle spechten nu te horen en te zien.
Grote Bonte Specht. (22-23 cm) niet veel groter dan een merel. Door zijn frequente geroffel is hij vaak gemakkelijk te vinden maar hij verstopt zich ook vaak als hij merkt dat hij geobserveerd wordt. Met zijn zwart-witte verenkleed en rode onderstaartdekveren is hij bij ons een vrij algemene verschijning. Bij de Grote Bonte Specht zijn de mannetjes en de vrouwtjes nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Het enige verschil is de rode vlek op het achterhoofd van het mannetje; het vrouwtje heeft dat niet. Het is een algemene broedvogel in de bossen in onze streken, maar ook elders in Europa en Azië. De Grote Bonte Specht heeft een luide schrille roep, “kiek” of “kik”, die bij onraad snel wordt herhaald: “kiekiekie”. De Grote Bonte Specht heeft een typische golvende spechtenvlucht waarbij de duidelijk zichtbare witte schoudervlek een goed kenmerk vormt. Het broedseizoen begint in april. Het vrouwtje legt meestal 5 of 6 roomwitte eieren die ze met behulp van het mannetje in 12 tot 14 dagen uitbroedt. De juveniele vogel heeft is wat valer met een geheel rode kruin waardoor deze gemakkelijk te verwarren is met de Middelste Bonte Specht.
Middelste Bonte Specht. (19-22 cm) Rond 2000 was de Middelste Bonte Specht nog een zeldzame vogel met ongeveer 10 territoria In 2010 werden maar liefst ruim 200 territoria vastgesteld, een enorme toename. De Middelste Bonte Specht profiteert van de toegenomen kwaliteit van de Nederlandse bossen en van de warmere zomers. De Middelste Bonte Specht zit meestal hoog in loofbomen en vliegt bij het foerageren veel tussen de boomtoppen heen en weer. Hij laat zich niet gemakkelijk zien, want ook al is het een actief dier, toch leeft hij stil en verborgen. Voor een specht heeft hij een zwak snaveltje, waarmee hij geen goede roffels kan slaan en niet goed holen in hout kan hakken. Hij haalt zijn voedsel dan ook niet diep uit het hout, maar beperkt zich tot gepeuter en getrek in de buitenste schorslagen en oppervlakkige scheuren. De Middelste Bonte Specht roffelt bijna nooit en als hij roffelt, roffelt hij zachtjes. Goede kenmerken van de Middelste Bonte Specht zijn de volledig rode kruin (pet) , de witte schoudervlek, de witte buik met donkere streping en rozerode onderstaartdekveren. Vanaf het begin van de lente markeert hij zijn territorium met een klagerig, onregelmatig herhaald, gaaiachtig “wiee” of “kwee”. Hij heeft ook een merkwaardige, schelle alarmroep “kjiek!”. Soms ook een ratelend “kik kekekekek”. Net als andere spechten broedt de Middelste Bonte Specht in boomholtes meestal kiest hij daarvoor een eik uit. Met zijn zwakke snavel kan hij hooguit een gaatje van 4-5 cm breed hakken in stammen die van binnen reeds door weersinvloeden vermolmd of door insecten uitgehold zijn. Elk jaar blijft het bij 1 legsel. Mannetje en vrouwtje broeden de eieren om beurten in 12-14 dagen uit en brengen daarna ook samen de jongen groot wat 3 weken duurt.
Kleine Bonte Specht. (14-15 cm) De Kleine Bonte Specht wordt niet groter dan een Huismus. Het is de kleinste van alle spechten. Zijn driekleurig verenkleed illustreert de verwantschap met andere bonte spechten, maar maakt hem niet gemakkelijk vindbaar. Hij leeft in het kronendak van bossen en is in het dichte gebladerte maar moeilijk te zien. Het is een contrastrijke vogel met een ronde kop en als enige specht met een witte gebandeerde rug (zebra patroon). Het mannetje heeft een vaalrode kruin, het vrouwtje een zwarte kruin. De Kleine Bonte Specht zoekt in de lente en de zomer insecten op de schors van bomen, in de herfst en winter peutert hij ze tevoorschijn uit rottend hout, dat hij met zijn snaveltje kan splijten. De Kleine Bonte Specht is een uitgesproken standvogel. In ons land broedt hij vooral in rijke, knoestige eiken, maar ook in rivierbossen met wilgen en populieren. Voor het nest wordt een hol uitgehakt in rottend hout van een stam of een tak. Dit werk neemt 12 tot 30 dagen in beslag en wordt vooral door het mannetje uitgevoerd. Het vrouwtje legt 4 tot 6 witte eieren, die door beide ouders worden uitgebroed. De jongen verlaten het nest na ongeveer 20 dagen. Broedpartners blijven elkaar levenslang trouw. De zang is een torenvalkachtig “kikikiki”. De roep is lijkt op het “kiek” van de Grote Bonte Specht maar is zachter. Het roffelen duurt langer met een hogere frequentie (+/- 18 slagen/s) dan bij de Grote Bonte Specht.
Dick Slaa