Nu in de regio: Goudvink
Het blijkt lastig te zijn tot een goede afgrenzing van de vinkenfamilie Frigillidae te komen. De harde kern van de Fringillidae kent twee onderfamilies. De onderfamilie Fringillinae kent 3 soorten waaronder de Vink als algemene broedvogel van bossen, parken en tuinen, de Keep als vrij algemene wintergast (hij broedt in het hoge noorden) en de derde soort, de Blauwe vink, die is beperkt tot de Canarische eilanden; hij stamt mogelijk van de Vink af. De onderfamilie Carduelinae telt 123 soorten. Hiertoe behoren o.a. de Groenling, de Barmsijs, de Europese Kanarie, de Kruisbek, de Appelvink, de Putter en de Goudvink. Daarbij voegt men dikwijls nog een derde onderfamilie Drepanidinae met 29 soorten “Hawaijvinken”. Vinken eten vooral zaden en hebben een duidelijke voorkeur voor bossen, parken en cultuurland, al leven sommige soorten in een zeer open omgeving. Hun snavel en tong zijn ingericht op het kraken van zaden: daarbij helpt een stel krachtige kauwspieren, dat is bevestigd aan een stevige schedel. Op het grondpatroon bestaan veel varianten, in samenhang met de zeer uiteenlopende biotopen waarin de 128 soorten leven, vooral in de Oude Wereld maar ook in Amerika.
Goudvinken blijven het hele jaar als paartje bij elkaar; daarin verschillen ze van de meeste andere vogels uit onze tuinen. Onze broedvogels zijn standvogels, maar in het najaar arriveren goudvinken uit Duitsland en Scandinavië die bij ons de winter doorbrengen. Ze zwerven dan dikwijls in groepjes van 3 tot 8 dieren rond in parken, tuinen en boomgaarden, op zoek naar voedsel. Berkenkatjes en elzenproppen zijn dan hoofdvoedsel. De Goudvink heeft een iets kleinere snavel dan zijn naaste verwanten, zoals de Appelvink, Keep en Vink. Goudvinken eten vooral zaden, maar in de late wintermaanden zijn ze vaak van nood aangewezen op andere voedselbronnen. Dan schakelen ze over op knoppen van bomen. Omdat ze daar in groepjes op aanvallen, kunnen fruitbomen soms flink gehavend achter blijven. Vooral boomgaarden in de buurt van bossen staan soms bloot aan aanvallen van goudvinken. De Goudvink heeft, zo blijkt uit onderzoek, een duidelijke voorkeur voor de volgende gewassen: appel, peer, pruim, kers en bessen. Kennelijk waarderen goudvinken sommige vruchtrassen meer dan andere. Zoals de meeste vogels van het platteland in ons werelddeel is de Goudvink erg gevoelig voor onkruidbestrijding. De vogels krijgen gemakkelijk gif binnen als ze recent bespoten knoppen of zaden eten. Voorts wordt hun habitat bedreigd door het opruimen van heggen, een bijna onontkoombaar verschijnsel bij voortgaande schaalvergroting in de landbouw. Anders dan de meeste gewone tuinvogels zijn goudvinken uiterst vreedzaam; ze verdedigen geen territorium en zitten vaak eendrachtig naast elkaar rond de voerbak te eten. Vanaf eind maart bouwen de goudvinken hun nestjes, ongeveer 1,5 m boven de grond in een boom of een struik. Het vrij omvangrijke, komvormige nest van twijgjes en mos wordt bekleed met allerlei haren en wortelpluis. Het vrouwtje deponeert daar twee legsels van 4 tot 6 eieren, tussen half april en half augustus. De nestjongen hebben een dikke jas van donkergrijze donsveertjes. Wanneer de jongen “vliegvlug” zijn, blijven ze nog 12-14 dagen afhankelijk van hun ouders. Het mannetje van de Goudvink heeft een helderroze borst en buik die sterk afsteken bij het zwart van kop, staart en vleugels. Verder heeft de vogel een grijze rug en naast een witte vleugelstreep, een witte stuit en onderstaart. Het vrouwtje verschilt van het mannetje door haar beige-bruine borst en buik. Ondanks het opvallende verenkleed van het mannetje ontsnappen Goudvinken in de broedtijd gemakkelijk aan de aandacht. Vanwege de hechte paarband steken de vogels weinig energie in balts en zang. Ze blijven in dekking om predatoren zoals sperwers te ontlopen (Marquiss 2007). De roep is een korte, lage melancholisch klinkende fluittoon, puuh. Contactroep (soms bij opvliegen) een herhaald gesmoord huutt. In Nederland lijkt de soort na een eerdere toename in de 20ste eeuw, nu redelijk stabiel. Het aantal broedparen wordt geschat op 9000-11.000 en in de wintermaanden ligt het aantal op 20.000-30.000 (Sovon).
Dick Slaa