Nu in de regio: Beflijster
Lijsters behoren tot de familie Turdidae, die onder meer ook merels, roodborsten, nachtegalen en tapuiten omvat. Centraal staat het geslacht Turdus, waarvan 6 soorten in Europa broeden en 11 soorten hier als dwaalgast worden waargenomen. Lijsters eten kleine ongewervelden die ze vooral op het platteland en in bossen op de grond vangen. Het zijn middelgrote zangvogels, ongeveer zo groot als een Merel met een lengte van 20 tot 31 cm. De grootste is de Goudlijster. Mannetjes en vrouwtjes lijken doorgaans veel op elkaar. De vogels hebben een forse, puntige snavel en staan op krachtige poten. Het verenkleed is meestal onopvallend gekleurd met donkerbruine boven- en lichte onderdelen. Borst, flanken en buik zijn bij alle soorten meer of minder krachtig gevlekt. Alleen bij de Vale Lijster en de Bonte Lijster zijn de borst en de flanken nagenoeg effen oranjebruin. Lijsters vertonen een paar opvallende overeenkomsten in hun wijze van voortplanting. Alle soorten zijn monogaam en de broedparen blijven soms jarenlang bij elkaar. Steeds zijn het de vrouwtjes die over de partnerkeuze beslissen. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes nemen actief deel aan de broedzorg en hebben daarbij ieder hun vaste taken.
De Beflijster is gemakkelijk te herkennen aan de sterk tegen het zwart verenkleed afstekende witte bovenborst (bef). Hij wordt zo groot als een Merel en eet insecten. Hij broedt op rotshellingen in gebergten en alleen in Noord-Europa daalt hij naar zeeniveau af. Bij ons zie je hem zowel in de lente als in de herfst vrijwel alleen als doortrekker. In Europa komen twee ondersoorten van de Beflijster voor. De ene ondersoort (torquatus) broedt in Scandinavië en op de Britse eilanden; de andere ondersoort (alpestris) broedt in de gebergten van Midden- en Zuid-Europa. De meeste Beflijsters die je in Nederland en dus ook in de Maashorst ziet, zijn doortrekkers uit Scandinavië. Alle Noord-Europese populaties trekken in de herfst naar het Middellandse Zeegebied. Bij de Midden- en Zuid-Europese ondersoort varieert het gedrag en neemt naar het zuiden het percentage standvogels toe. De Midden-Europese populaties overwinteren rond de Middellandse Zee en vooral in het Atlasgebergte. Beflijsters leven in gebergten en zijn goed opgewassen tegen het barre bergklimaat en het povere voedselaanbod waarmee ze in deze leefomgeving voortdurend worden geconfronteerd. Beflijsters staan net als alle zangvogels bloot aan predatie door diverse natuurlijke vijanden, waaronder zowel roofvogels als roofzuchtige zoogdieren. Vooral hun nesten, die vaak dicht bij de grond worden aangelegd, zijn erg kwetsbaar; nog afgezien van de risico’s die ze ook lopen door het barre klimaat. Het broedareaal van de Beflijster beperkt zich tot de Europese gebergten van Noord-Spanje en de Britse eilanden oostwaarts tot de Kaukasus en Anatolië en noordwaarts tot Scandinavië.
De Beflijster lijkt veel op onze Merel, zowel in grootte, vorm en vliegbeeld als door het donkere verenkleed. Toch zijn er duidelijke verschillen: vooral op de vleugels zie je opvallend lichte veerrandjes en op de bovenborst tekent zich bij de mannetjes een witte bef af, sterk contrasterend met het zwarte lichaam. Bij de donkerbruine vrouwtjes en jongen valt die bef door een donkere schubtekening veel minder op. Beflijsters leven in gebergten, meestal hoog op de hellingen tussen 1500 en 2000 meter en alleen in het hoge noorden ook lager tot op zeeniveau. Vanuit ons land gezien liggen de dichtstbijzijnde broedgebieden in de Vogezen, de Jura en enkele Duitse middelgebergten, maar algemeen wordt de soort pas in de Alpen. De biotoop varieert van naaldbossen, kreupelbossen en stenige bergweiden in Midden- en Zuid-Europa, tot venen, heidevelden en berg- of struiktoendra’s in Noord-Europa. Beflijsters eten in hoofdzaak insecten, die ze op de grond vangen. Af en toe vullen ze hun menu aan met slakken of zelfs kleine hagedisjes. In de herfst, wanneer zulke prooien schaars worden, eten ze ook wel bessen en andere vruchten. Het vrouwtje legt vier of vijf lichtgroene, bruin gevlekte eieren en broedt die zelf in ongeveer vijftien dagen uit, al laat ze zich daarbij soms aflossen door het mannetje. In de broedtijd zonderen de broedparen zich af en dan gedragen de dieren zich schuw een eenzelvig. Maar aan het eind van de zomer verandert hun gedrag. Dan verzamelen ze zich en gaan ze in groepjes op weg naar hun winterverblijven. De roepgeluiden van de Beflijster lijken op die van de Merel: kort “tsiep”, rollend “tjuuirr”, scheldend “tak tak tak”. De zang is echter veel minder gevarieerd dan die van de Merel.
Dick Slaa