Nu in de regio: Gierzwaluw
Gierzwaluwen lijken op zwaluwen zowel uiterlijk als door hun gedrag, maar het zijn geen zangvogels en zijn ze dus niet nauw verwant met de zwaluwen. Ze vormen een eigen orde Apodiformes (van apodos, “pootloos”, wat verwijst naar hun korte pootjes). In Zuid-Europa leven nog twee andere soorten: de Alpengierzwaluw en de Vale Gierzwaluw. Beide zijn af en toe als dwaalgast in ons land te zien. Gierzwaluwen zie je meestal vliegend met van die lange sikkelvormige vleugels, waaraan je het silhouet dadelijk kunt herkennen. Het zijn wonderbaarlijke vogels, die vrijwel hun hele leven in de lucht doorbrengen. Gierzwaluwen vliegen en wenden zeer snel, vaak in zweefvlucht zonder veel wiekslagen. Ze hebben met zwaluwen gemeen dat het insecteneters zijn, die al vliegend in een groepje jagen en hun prooi behendig achtervolgen. Daarbij vliegen ze meestal veel hoger dan zwaluwen, al komen ze bij naderende regen wel vaak dichter bij de grond, omdat vliegende insecten bij zulk weer ook omlaag komen. Bovendien brengen ze veel meer tijd in de lucht door dan zwaluwen, want ze slapen zelfs in de lucht en voeren daar ook de paring uit! De Gierzwaluw is een trekvogel die alleen naar Europa komt om er te broeden. De eerste komen vaak al eind april ons land binnen, de hoofmacht arriveert in mei. Het is ieder jaar weer een sport om de eerste Gierzwaluw te spotten. Na afloop van de broedtijd, vanaf eind juli, trekken de gierzwaluwen geleidelijk weg uit ons land. Ze brengen de winter in het warme Afrika door, bezuiden de evenaar.
Gierzwaluwen hebben een sierlijk gevormd lichaam met een geheel zwart verenkleed, afgezien van de witachtige kin. In de kleine kop staan twee zwarte oogjes; de snavel is plat en puntig, geschikt om insecten te vangen. De staart is vrij kort en duidelijk gevorkt. Van de pootjes zie je niet veel, die zijn kort en zwart. De dieren maken er ook weinig gebruik van omdat ze meestal op de wiek zijn. Daarbij houden ze de vleugels altijd wijd gestrekt, zodat je ze vanaf de grond heel scherp als sikkeltjes kunt onderscheiden. Daarbij maken ze een hoog, snerpend “srii-srii-srii ‘geluid. Dat maakt de herkenning van deze vogels heel eenvoudig. Ze zetten maar zelden een poot aan de grond, waarvan ze moeilijk kunnen loskomen, zodat ze daar een groot risico lopen door predatoren gegrepen worden. Gierzwaluwen zijn echte stedenbewoners. De vogel ontbreekt als broedvogel buiten steden en dorpen. Het is bijzonder moeilijk een betrouwbare schatting van de populatie te maken, maar het lijkt aannemelijk dat het gaat om 40.000-60.000 broedparen (Sovon 2015). Gierzwaluwen bouwen hun nest in een nis of op een richel, dikwijls onder de daklijst van een gebouw, soms in een muurgat. Vaak keren ze jaren achtereen naar het zelfde nestje terug: ze zijn heel trouw aan hun broedplaats. Bij verbouwingen en reparaties aan gebouwen met zwaluwnesten is het daarom van groot belang dat de nestplaatsen behouden blijven of dat er een vervangende nestgelegenheid komt. Nestkastjes moeten bij voorkeur modellen zijn met een vlieggat aan de onderzijde in plaats van opzij, zoals bij nestkastjes voor andere vogelsoorten. Bij het bouwen van een nest grissen de dieren al vliegend vezels, veertjes en andere materialen op en stofferen daarmee hun nest. De hele constructie wordt met speeksel verlijmd. Het vrouwtje legt 2-4 eieren die beurtelings door haar en het mannetje worden bebroed. De jongen komen na ongeveer 3 weken uit. De nestjongen worden door beide ouders een flink aantal weken gevoerd met insecten. Ze slaan daarbij verscheidene prooien op in hun keel, die aanzienlijk verwijd kan worden. Krijgen de jongen langere tijd geen voedsel dan vervallen ze in een toestand van verdoving; ze groeien dan niet, maar kunnen zo wel 10 tot 16 dagen honger overleven. Gierzwaluwen zijn overal in West-Europa beschermd en nergens ook echt zeldzaam. Wel komen er tijdens de trek af en toe grote aantallen vogels om als gevolg van slecht weer (bijv. zandstormen) of voedselgebrek.
Dick Slaa