Nu in de regio- Tapuit
De ons bekende soort Tapuit is aanwezig vanaf eind maart-begin april tot eind oktober. Nu is dus de tijd om Tapuiten ook in ons werkgebied te zien tijdens de voorjaarstrek naar hun broedgebieden. De voorjaarstrek gaat door tot in mei. Vanuit Afrika legt hij daarbij grote afstanden af. De soort is nu wel beschermd, maar dat heeft nog geen merkbaar gunstig effect gehad op de omvang van de broedpopulaties. Bedreigingen komen voort uit gewijzigd beheer van droge graslanden en het volbouwen van duingebieden langs de kust. Nederland herbergt volgens de laatste inventarisatie (2015) niet meer dan 200-300 broedparen van de Tapuit. Tijdens de voor- en najaarstrek passeren hier veel meer Tapuiten uit noordelijke landen-zelfs uit Groenland. De Tapuit die zeker geen algemene soort is, leeft in open terreinen met lage begroeiing. Droge heide, kale hellingen en hoogvlaktes, toendra’s, grindstranden, duinen en andere zandverstuivingen zijn plaatsen waar de Tapuit zich thuis voelt. Dat verklaart ook waarom de soort zo wijdverbreid is. Naast de ons bekende Tapuit worden in West-Europa nog een aantal andere Tapuiten soms als dwaalgast gezien zoals de Isabel Tapuit, de Bonte Tapuit, de Blonde Tapuit en de Zwarte Tapuit. Wereldwijd zijn er 41 soorten Tapuiten. Van oorsprong kwam de Tapuit vooral in bergachtige streken voor. Hij heeft zich geleidelijk aangepast aan andere milieus en broedt nu zowel in gebergten als in stenige vlakten met struikgewas en zelfs op de toendra.
Kenmerken. Wat ’s-zomers aan het mannetje van de Tapuit opvalt zijn de zwarte vleugels, de grijze kruin en rug , de witte buik, een rossig-bruine keel en vooral een sneeuwwitte stuit. Verder hebben ze dan een zwart masker, waar de vrouwtjes alleen een vage oogstreep hebben. In de vlucht die snel, fladderend en vaak laag is, valt naast de brede zwarte vleugels vooral de witte stuit met de T-vormige zwarte staartband op.
Gedrag. De Tapuit is een rusteloos vogeltje dat zich met een wippende staart op de grond voortbeweegt. Hij is schuw en gaat gauw aan de haal: hij weet zich handig te verbergen tussen stenen en glipt bij gevaar weg in gaatjes. Insecten kan hij in de vlucht vangen waarbij hij vaak tegen de wind in vliegt. Meestal scharrelt hij op de grond en rooft daar kevers, mieren, sprinkhanen, rupsen en andere larven, spinnen, slakken en af en toe een besje. In de baltstijd wordt onder luid gezang fladderend, stijgend en dalend boven het territorium gedanst, met trage gerekte wiekslagen. Na zorgvuldig terreinonderzoek kiest het vrouwtje de plek voor haar nest: een holte dikwijls onder de grond, met een nauwe, bochtige ingang. Het nest is een bed van stengeltjes en blaadjes, bekleed met veren, dons en haartjes. Het leggen begint in mei; alleen het vrouwtje zit op de eieren. Tapuiten produceren in de loop van het broedseizoen verscheidene kleine legsels. Van elk broedsel komt meestal maar een jong tot volle wasdom, in een enkel geval twee. De jongen verlaten het nest al enkele dagen voordat ze kunnen vliegen. Op de grond zijn ze kwetsbaar, maar het zou volgens onderzoekers nog gevaarlijker voor ze zijn om in het nest te blijven. Het nest is namelijk voor predatoren gemakkelijk te vinden door het gedurig af- en aanvliegen van de ouders. Bij de herfsttrek tussen augustus en oktober vliegen Tapuiten ’s-nachts. Ze maken handig gebruik van krachtige winden en vliegen non-stop van Groenland naar Europa en Noord-Afrika. Daar komen ze op krachten voordat ze doorvliegen naar het zuiden. Op de diverse pleisterplaatsen zijn Tapuiten dan 50 tot 70% van de dag in de weer met eten.
Dick Slaa