IJsgors, Calcarius lapponicus, 15 – 16 cm
Herkenning
De IJsgors is een forse leeuwerikachtige grondgors met lange vleugels. Lijkt in winterkleed wel wat op de Rietgors en de Sneeuwgors. Het mannetje heeft in de zomer een zwarte kop en borst en een roestkleurige nek. Heeft een opvallende gebogen witte band van het oog naar achter de oorstreek, via de wangen verder naar beneden. De bovendelen zijn gestreept en donkerbruin, de onderdelen witachtig met gestreepte flanken. Heeft witte buitenste staartpennen, korte pootjes en een dikke korte gele snavel. In de winter veel minder opvallend.
Biotoop
De IJsgors overwintert op stoppelvelden langs de kust en de stranden van zuid Rusland. Is meestal solitair. Broedt voornamelijk in Scandinavië, arctisch Rusland, Groenland, noord Finland. Ze verblijven dan op struikachtige toendra’s met dwergberken en op mossige plekken met verspreide stenen en ondiepe vennetjes.
Voedsel
In de zomer worden voornamelijk insecten gegeten als vliegen en muggen, de rest van het jaar leven ze van zaden. Ze foerageren in lage struiken, zelden op de kale grond. Of ze schuifelen langs de pollen gras om de stengels op insecten af te speuren.
Broeden
Broedt in boomloze vochtige streken, ook wel in open moerassen. Het nest wordt op de grond gebouwd, in een holte of beschut onder een pol, vaak langs het water. Na elf tot dertien dagen komen de jongen al uit en verlaten het nest na negen tot tien dagen. Het nestelen is in het hoge noorden zo getimed, zo dat de vogels hun jongen kunnen voeren met de kortstondige overvloed aan vliegen en muggen rond midzomer.
Aantallen in Nederland
Wintergast, dwaalgast en schaarse doortrekker, voornamelijk langs de kust. Enkele keren is een baltsend of zingend mannetje waargenomen (Texel en Neeltje Jans).
Aantallen in onze omgeving
Jaarlijks in het najaar (vooral oktober) te zien en te horen op de telpost, maar meestal wel overvliegend.