Geelpootmeeuw, Larus michahellis, 52 – 58 cm
Herkenning
Lijkt sterk op de Zilvermeeuw, maar met witte kop (in de zomer) en helder gele poten. Verschilt verder van de Zilvermeeuw door de langere vleugels, veel zwart op de vleugelpunten, met minder wit en een grotere rode vlek op de stevige snavel. De mantel is gemiddeld iets donkerder grijs. Kent vier leeftijdsgroepen, het adulte kleed is pas na vier jaar compleet. De juveniele vogels hebben nog een zwarte eindband aan de staart en zijn donker gevlekt. De Geelpootmeeuw werd vroeger als ondersoort van de Zilvermeeuw beschouwd.
Biotoop
Kusten, havens en rivierdelta’s.
Voedsel
Vis en ander zeevoedsel.
Broeden
Maakt een groot nest van takken en gedroogd gras in een ondiepe kuil. Zuivere broedparen komen nog zelden voor in Nederland, meestal wordt er gemengd gebroed met de Zilvermeeuw of de Kleine Mantelmeeuw. De kuikens zijn beige met zwarte vlekken. Broeden ook wel landinwaarts.
Aantallen in Nederland
Zijn bij ons het hele jaar aanwezig, vooral in de nazomer en herfst. 16 – 32 broedparen zijn er geteld, maar dit zijn meestal mengparen (met Zilvermeeuw of Kleine Mantelmeeuw). Wordt pas sinds 1985 als broedvogel in Nederland gemeld.
Aantallen in onze omgeving
Komt niet als broedvogel bij ons voor. In de winter soms waar te nemen, bijvoorbeeld bij de Kraaijenbergse plassen, Keent of de Hemelrijkse Waard.