Bosruiter, Tringa glareola, 18,5 - 21 cm
Herkenning
Kleine, slanke, sierlijk gebouwde steltloper met lange geelachtige poten en een witte wenkbrauwstreep. De lichtbruine dekveren vertonen grove vlekken en de buik is wit. In de vlucht steken de poten ver achter de staart uit en zijn de ondervleugels licht gevlekt (het Witgatje heeft bijna zwarte ondervleugels). De stuit is wit met smalle bandjes op het einde van de staart. De kop en hals zijn doorgaans lichter gekeurd dan bij het Witgatje. Een ander kenmerk is de witte schacht van de eerste handpennen, deze zijn bij het Witgatje donkergekleurd. Een opgejaagde Bosruiter stijgt snel op en vliegt met snelle rukkende vleugelslagen.
Biotoop
Moerassige open plekken, oevers van meren en vloeivelden. Broedt in de landen ten noorden van ons en overwintert in midden en zuid Afrika, bij ons doortrekker.
Voedsel
Ze zoeken voedsel in het water en in de modder, ze tasten met de snavel naar schaaldiertjes, larven van vliegen en waterkevers.
Broeden
Aan de baltsvluchten doen beide geslachten mee, ze vliegen met trillende vleugels op, om daarna weer in glijvlucht neer te zweven. De Bosruiter nestelt gewoonlijk op de grond, maar gebruikt ook wel verlaten nesten, soms oude lijsternesten. Het is een simpel kuiltje. De vier eieren worden door beide ouders bebroed, maar als de kuikens geboren zijn, laat het vrouwtje al snel de zorg over aan het mannetje. Laat bij nestverstoring goed van zich horen door luid te alarmeren.
Aantallen in Nederland
Het laatste zekere broedgeval dateert uit 1936, broedt nu niet meer bij ons.
Aantallen in onze omgeving
De meeste Bosruiters in onze omgeving worden overtrekkend waargenomen in het voor- en najaar. Dat gebeurt niet elk jaar. Soms zijn ze foeragerend te zien bij kleine (vaak nieuwe) waterplassen.