Nu in de regio: Bosuil
Tot de familie Strigidae (van Grieks strigx, nachtvogel) behoren alle uilen met uitzondering van de kerkuilen die een aparte familie Tytonidae vormen. De familie Strigidae telt ongeveer 200 soorten uilen, sommige groot, andere klein. Alle uilen zijn roofvogels met een nachtelijke levenswijze en met kenmerkende roepgeluiden. Ze komen in alle werelddelen voor, behalve op Antarctica. De grootste groepen zijn de dwergooruilen, de bosuilen, de oehoes, de ooruilen in engere zin, de valkuilen en de dwerguilen. Oorpluimen zijn een handig kenmerk om groepen te onderscheiden. Oorpluimen zijn kenmerkend voor ooruilen en dwergooruilen, maar ook voor de Oehoe, Europa’s grootste uil. Uilen zonder oorpluimen vormen een divers gezelschap. Sommige worden erg groot, zoals de Laplanduil. Dwerguilen (19 soorten) zijn vaak even klein als de al genoemde dwergooruilen en komen bijna overal voor. Steen- en bosuilen zijn vaak gevlekt of gestreept, zodat ze in bomen niet opvallen. Sperweruilen zijn vaak overdag actief en hebben relatief kleine ogen. De Afro-Aziatische valk- of stekelpootuilen hebben een kleine kop en een slank lichaam waardoor ze meer op dagroofvogels lijken. Uilen worden al sinds de oudheid door de mensen met een mengsel van respect en afschuw bezien. Gelukkig worden ze nu in alle werelddelen goed beschermd. Dat was hard nodig, want veel uilensoorten hebben ernstig geleden onder jarenlange vervolging en onder voortdurende aantasting van hun leefomgeving. Hoewel de mensen zich met de uilen hebben verzoend, verkeren veel soorten zich ook heden ten dage nog in groot gevaar. Door nachtelijke botsingen met auto’s en hoogspanningskabels komen elk jaar duizenden van deze roofvogels om het leven.
De Bosuil is een standvogel en tevens een van de meest verbreide uilen in Europa; je vindt hem van Engeland (niet in Ierland!) en Spanje tot diep Rusland en ook nog veel verderop, in Zuidoost-Azië. Hij komt ook rond de Middellandse Zee voor, inclusief Noord-Afrika en het Nabije Oosten. Hij ontbreekt echter in de meest noordelijke gebieden, zoals IJsland, Noord-Scandinavië en Siberië. In onze omgeving is hij vrij algemeen in bosrijke streken (uitgezonderd Noordoost-Nederland). In Nederland leven ongeveer 5000 broedparen. Bosuilen houden van bosrijke streken, vooral van een omgeving met oude loofbossen, maar ze leven ook in gemengde bossen. In feite kun je ze overal tegenkomen waar wat bomen bijeen staan. Ze ontbreken echter in berggebieden boven 1500m. Hun voedselkeuze is gevarieerd; het zijn geduchte predatoren, die vooral in de schemering even na zonsondergang of kort voor het ochtendkrieken op jacht gaan. Op hun menu staan gevarieerde spijzen, waaronder allerlei kleine knaagdieren, vleermuizen, vissen, kikkers, slangen, kleine vogels, slakken, wormen en grote insecten. De Bosuil is een uitgesproken standvogel, die zijn hele leven op dezelfde plaats blijft wonen, zomer en winter. Dankzij zijn ijzeren gestel hoeft hij zelfs strenge winters met een dik pak sneeuw niet te vrezen. Omdat hij van zoveel verschillende soorten prooien kan leven, vindt hij altijd wel genoeg te eten. De jongen gaan evenmin graag op reis, ook niet als ze zelfstandig zijn geworden; ze zoeken dan wel eigen territoria, maar zwerven daarbij niet ver weg (hoogstens 20km) en vestigen zich meestal dicht bij het domein van hun ouders. De Bosuil heeft een grote kop met een tamelijk herkenbaar “uilengezicht” met een breed hartvormige, licht-grijsbruine gelaatssluier rond de grote, zwarte ogen. Het verenkleed is nogal variabel van kleur, overwegend bruin met opvallende vlekkenpatronen in allerlei tinten tussen lichtgrijs en donkerbruin. Dit levert een uitstekende camouflage op, zodat de vogel tussen de takken van de bomen niet eenvoudig te vinden is. Zoals alle nachtroofvogels heeft de Bosuil krachtige klauwen en een korte staart. Voorts zijn al zijn slagpennen en andere grote veren overdekt met fijn donspluis, waardoor het dier bijna onhoorbaar vliegt. De zang is het bekende hoeoeoe-hoe-hoeoeoe van het mannetje dat daarmee zijn territorium afbakent en dat ook tijdens de balts wordt gebruikt. Het vrouwtje kent een schorre versie van deze zang. Beiden roepen soms kie-wick. Het baltsritueel speelt zich in februari af of nog vroeger, in zachte winters soms al in december. Het vrouwtje legt drie tot vijf witte, bolronde eieren in een holle boom of een oud roofvogelnest. Ze broedt haar eieren geheel alleen uit in 28 tot 30 dagen; het mannetje brengt haar intussen het nodige voedsel. Wanneer de jongen uit het ei zijn gekomen dan worden ook zij evenals het vrouwtje door het mannetje gevoerd. De jongen verlaten het nest al betrekkelijk snel, wanneer ze drie tot vier weken oud zijn. Bosuilen kunnen zich agressief gedragen wanneer ze zich bedreigd voelen. De jongen mogen er hulpeloos uitzien, maar nemen instinctief een dreighouding aan wanneer ze buiten het nest tegen vijanden aanlopen.
Dick Slaa