Nu in de regio: Grote en Kleine Barmsijs
De Barmsijs is een kleine, tere, vinkachtige vogel die vooral in het koude noorden van Noord-Amerika, Azië en Europa broedt, meer plaatselijk ook in West- en Midden-Europa. Vooral de noordelijke populaties gedragen zich als trekvogel. Deze populaties vluchten elk najaar in zwermen van soms honderden vogels weg naar streken met een zachter klimaat, waaronder West-Europa. Barmsijzen leven in groepen en zijn weinig schuw. Het zijn inschikkelijke vogels die hun territorium moeiteloos delen met soortgenoten. Grote Barmsijzen (ondersoort flammea) broeden vooral in noordelijke landen als Scandinavië en Groot-Brittannië, die ze in het najaar verlaten om elders te overwinteren, bijvoorbeeld in West-Europa. De eerste Grote Barmsijzen op najaarstrek arriveren hier rond eind oktober, de laatste begin december. De noordelijke vorm verschijnt in sterk wisselende aantallen; in sommige winters is sprake van een echte invasie zoals ook deze winter. Hier en in de gebergten van Midden-Europa vind je het hele jaar door Barmsijzen van een andere, subtiel afwijkende broedpopulatie namelijk de Kleine Barmsijs (ondersoort cabaret) die zich vooral als stand- en zwerfvogel gedraagt. ’s-Winters opgejaagd door kou en de voedselschaarste, sluiten groepjes Barmsijzen zich graag aan bij grotere groepen Sijzen. In zulke rondzwervende samenscholingen zijn de twee soorten goed te onderscheiden door hun kleur: de Sijzen zijn eerder geel en groen, de Barmsijzen duidelijk bruiner en roze. De Grote Barmsijs heeft in Noord- en Oost-Europa duidelijk profijt gehad van de uitbreiding van het naaldbos areaal en de goede staat waarin de bossen daar gewoonlijk nog verkeren. Vanuit de Europese gebergten heeft de Kleine Barmsijs zich geleidelijk naar het laagland, ook in ons land uitgebreid. Toch is de soort hier nog schaars en blijft hij kwetsbaar.
Barmsijzen zijn sierlijke vogeltjes, iets kleiner dan mussen en verwant aan de vinken wat je ziet aan hun levendige kleuren en beweeglijkheid. In de vlucht laten ze vaak een kenmerkende, knetterende roep horen, herhaald “djiedjiedje…”. In alle kleden is de Barmsijs herkenbaar aan het rode voorhoofd en de zwarte kin. De karmijnrode borst en keel maken de mannetjes onverwisselbaar met andere zangvogels. Alleen de nauwverwante Witstuitbarmsijs kan nog voor enige verwarring zorgen. Die lijkt in feite sterk op een erg bleek uitgevallen Barmsijs, maar omdat hij in West-Europa alleen als zeldzame, onregelmatige dwaalgast voorkomt, komt die verwarring in de praktijk zelden voor. De mannetjes van de Kleine Barmsijs hebben ook altijd een rode kruin. Ze zijn voornamelijk wintergast, maar broeden ook in zeer klein aantal op de Waddeneilanden. De noordelijke Grote Barmsijzen zijn wat kouder grijs met meer witte en grijze onderdelen en een witte in plaats van crème vleugelstreep. Goed onderscheid tussen de Kleine en Grote Barmsijs zijn in het veld echter moeilijk te maken. (info veldgids vogels vergelijken Harvey van Diek). De (geelachtige) snavel van de Barmsijs is kort, stevig en kegelvormig en daardoor erg geschikt om zaden uit katjes van berken of kegels van naaldbomen los te peuteren en te schillen. Bij de Barmsijzen neemt het vrouwtje de taak van nestbouw op zich, van eind april tot in juni. In het hoge noorden is de sneeuw dan soms nog niet helemaal weg. Het nest wordt laag bij de grond in struiken aangelegd. Met de nodige zorg en aandacht worden allerlei bouwmaterialen verwerkt, zoals takjes, hooi, dons en plukjes mos. De vijf of zes eitjes worden door het vrouwtje in twaalf dagen uitgebroed.
Dick Slaa